Wachten.
Mijn zoon was de eerste die me zag. Wanneer de deur wordt geopend, is deze klaar om te worden geopend, de deur wordt geopend en de deur wordt geopend, u kunt de scène in het midden van het raam plaatsen. Hij liet het licht in de gang aanzetten en ik zag daar zitten, deinsde hij achteruit. Je ziet dan de tweede in het wit. Als je hem eenmaal hebt gekocht, moet je hem kopen en mag de paraplu niet beschadigd raken. De harde klap van het plastic op de vloer verbrak de stijl als een schot.
‘Pa…?’ vroeg hij, zijn stuurpenrem.
Ik gaf geen antwoord. Als je mijn handen in mijn hand hebt, heb je misschien ook het recht om ervoor te zorgen. In de tussentijd moeten we ermee omgaan, we kunnen er iets over zeggen: angst .
Ze verwachtten geen logische confrontatie; ze verwachtten een lijk. Die nacht hadden ze zich al voorgesteld hoe hun leven eruit zou zien zonder mij: zonder de « last », zonder de « koppige oude man », zonder het « probleem » dat weigerde zijn erfenis af te staan. Wat ze zich nooit hadden kunnen voorstellen, was dat de oude man gewoon naar huis zou kunnen lopen.
Mijn blik viel op de waterdruppels die van hun kleren vielen. Ze waren langer dan nodig op de brug gebleven, misschien om te kijken of de rivier enig teken van mij had achtergelaten. Of misschien bespraken ze hun alibi. In elk geval spraken hun gezichten boekdelen.
‘Ik dacht dat jullie een wandelingetje gingen maken,’ zei ik uiteindelijk, op zo’n kalme toon dat het hen meer van streek bracht dan welke schreeuw dan ook.
Mijn schoondochter probeerde haar kalmte te hervinden.
—Ja… ja, we zijn even naar buiten gegaan. We wilden even ons hoofd leegmaken.
‘En waarom ben je zo doorweekt?’ vroeg ik, zonder mijn stem te verheffen.
‘Het heeft geregend,’ antwoordde hij snel.
‘Het begon pas tien minuten geleden te regenen,’ zei ik.
Ik zag haar even aarzelen, maar dat was genoeg om alles te bevestigen.
Mijn zoon, die altijd wat impulsiever is, stapte naar voren.
« Papa, wat is er aan de hand? Je ziet er… vreemd uit. »
‘Vreemd,’ herhaalde ik, terwijl ik van het woord genoot. ‘Verwachtte je me niet te zien?’
Niemand antwoordde.
Ik liet ze nog een paar minuten zweten. Ik bestudeerde elke beweging, elke ademhaling. Ze leken wel in het nauw gedreven dieren. Maar ik was niet op zoek naar onmiddellijke wraak; ik was op zoek naar de waarheid . Ik wilde ze het horen toegeven, of op zijn minst zien instorten.

‘Wat heb je vanavond gedaan?’ vroeg ik mijn schoondochter rechtstreeks.
Ze slikte.
« Niets. We hebben gewoon… gewandeld. »
—En jij? —Ik keek naar mijn zoon.
-Hetzelfde.
Ik knikte langzaam, alsof ik hun leugens accepteerde, maar vanbinnen brak een deel van mij. Niet mijn hart; dat was al vergaan in de rivier. Wat nu brak, was het idee van familie, het idee dat ik nog iemand kon vertrouwen.
Ik stond langzaam op uit de fauteuil. De stilte was zo zwaar dat je hem met een mes kon doorsnijden.
‘Morgen,’ zei ik vastberaden, ‘gaan we met z’n drieën naar het politiebureau. Er zijn dingen die moeten worden vastgelegd.’
Mijn woorden troffen hen als een blok ijs.
Mijn schoondochter probeerde te glimlachen.
« Tuurlijk… maar waarom? »
‘Omdat iemand heeft geprobeerd me te vermoorden,’ antwoordde ik botweg. ‘En ik ga niet stilzitten en wachten op de volgende poging.’
Ze opende haar mond om het te ontkennen, maar ik stak mijn hand op.
« Zeg nu niets. We praten er morgen over in het bijzijn van een agent. »
De spanning was zo ondraaglijk dat ze nauwelijks konden ademen.