En dus ging ik zonder verder omhaal naar mijn kamer. Ik wist niet wat ze die nacht zouden doen. Maar één ding wist ik wel: ze konden niet langer doen alsof ik de waarheid niet had gezien.
Ik heb die nacht weinig geslapen. Niet uit angst, maar als strategie. Zij sliepen ook weinig – ik hoorde het aan de voetstappen in de gang, het gefluister in de keuken, de gehaaste toon van elk gesprek. Ik wachtte geduldig. Ik wist dat de dageraad beslissingen zou brengen.
Toen ik ‘s ochtends vroeg naar de keuken ging, trof ik mijn zoon aan tafel aan, met rode ogen en trillende handen rond een kop koffie. Hij zag eruit alsof hij in één klap tien jaar ouder was geworden. Mijn schoondochter daarentegen was stijfjes, met die geveinsde kalmte die ze altijd opzette als ze de situatie onder controle wilde hebben.
‘We moeten praten,’ zei ze, nog voordat ik hallo kon zeggen.
‘Praten is precies wat we gaan doen,’ antwoordde ik, terwijl ik ging zitten. ‘Op het politiebureau.’
Ze klemde haar tanden op elkaar.
« Zo ver hoeft het niet. »
‘Ja, het is noodzakelijk,’ hield ik vol.
Mijn zoon keek wanhopig op.
« Papa, alsjeblieft… je begrijpt alles verkeerd. Hoe kun je denken dat we…? »
Ik liet hem uitpraten, hoewel zijn poging tot onschuld zo slecht was dat hij zich er zelfs voor leek te schamen. Ik leunde achterover op de tafel en keek hem recht in de ogen.
« Als ze willen dat ik vandaag geen klacht indien, moeten ze me één logische reden geven om aan te nemen dat wat er gisteravond is gebeurd geen poging tot moord was. »
Stilte.
Mijn schoondochter was de eerste die het verscheurde.
« We hoeven geen uitleg te geven, » zei ze. « En als je erop staat dit openbaar te maken, lijkt het alsof je je geheugen aan het verliezen bent, of dat je een fout hebt gemaakt. Dat is niet in je eigen belang. »
De dreiging was grof, maar duidelijk. Ze rekende erop mijn leeftijd te gebruiken om me in diskrediet te brengen. Ze hadden er goed over nagedacht.
En toen zei ik het.
—Gisteravond liet ik mijn telefoon in mijn zak zitten om op te nemen voordat we naar de rivier gingen.
Ze verstijfden allebei. Het was alsof de zuurstof in de kamer opraakte. Zij deed een stap achteruit; hij opende zijn mond zonder een geluid te maken.
‘Het heeft niet alleen de duw opgenomen,’ vervolgde ik. ‘Het heeft ook je gefluister opgenomen, Clara. ‘Hallo, rivier.’ Klinkt dat bekend?’
Mijn schoondochter werd meteen bleek. Haar masker viel af.
‘Dat bewijst niets,’ stamelde hij.
‘Hij heeft ook je lach opgenomen,’ voegde ik eraan toe.
Mijn zoon sprong op, alsof hij de telefoon van me wilde afpakken.
« Papa, je gaat ons leven niet verpesten door een misverstand, » zei hij, hoewel hij dondersgoed wist dat er geen sprake was van een misverstand.
Ik stond op.
—Ik heb niets vernield. Jij wel.
Ik stel mijn plan uit: ik zou de opname aan de politie overhandigen en het natte werk laten doen. Ik was noch bereid mijn leven op het spel te zetten, noch te staan dat ze opvallende winsten van mijn angst maakten.
Toen gebeurde er iets onverwachts. Mijn huisdier wordt in mijn schoen geplaatst en vervolgens in mijn hand. Nu zit er wat olie in. Nu hoef je je er geen zorgen meer over te maken, het is gewoon een beetje anders, maar het duurt niet lang.
‘Zo was het niet…’ zei ze snikkend. ‘Ze zei dat we alleen maar een beetje bang zouden maken, dat je misschien wat geld zou afstaan. Ik… ik dacht niet…’
Ik knikte, want diep van wist binnen ik het: hij was nooit het brein achter de misdaad geweest.
Mijn schoondochter bleef zich verzetten.
« Je verzint dit allemaal. Je hebt geen enkel bewijs. En als je aangifte doet, zeg we dat jij degene was die in een vlaag van waanzin en de rivier est gesprongen. »
Ik keek haar aan met een kalmte die haar ontwapende.
—Dus, Clara, er is niet maar één simpele optie: of je gaat met mee naar het politiebureau… of je komt geboeid.
Mijn woorden waren definitief. We dachten dat we het gezien hadden.
Diezelfde dag zijn we naar de politie gegaan. Ik heb een verklaring afgelegd, de geluidsopname overhandigd en elk detail uitgelegd. Mijn zoon heeft ook een verklaring afgelegd, met een systematische stem, en gaf met late betrouwbaarheid toe wat hij had gedaan. Clara probeerde alles te akennen tot ze niet meer verder kon.
De zaak verliep vlot. De geluidsopname was overtuigend. Clara’s tegenstrijdigheden waren dat ook. Uiteindelijk zul je mij weer kunnen zien.
Enkele maanden later akte de rechtbank uitspraak.
Mijn schoondochter werd veroordeeld.
Mijn zoon kreeg een lagere straf, maar genoeg om zich te ontdoen van de vloed die hem en zijn greep had.
Ik ook?
Ik weet zeker dat je in huis bent, midden in je huis, midden in huis.
Ik heb mijn tachtig miljoen nog paarden, ja, maar dat doet er niet meer zoveel toe.
Wat telt, is dat ik nog leef.
In dit geval is het de eerste keer dat het komt door het volgende:
We weten dus niet wat we ermee moeten doen: u hoeft zich er geen zorgen over te maken. En als ik u zie, zal ik u ondervragen als ik niet weet wat ik met u aan moet.
Maar dan zijn de hielen lang en droog.