Ik voelde de angst in mijn borst opkomen. Eerst wilde ik het negeren, maar de nieuwsgierigheid nam het over.
Een half uur later stond ik in de badkamer. Er was niemand thuis. Ik deed de deur op slot, pakte de hamer uit de kast en aarzelde lang voordat ik op de muur sloeg. Ik staarde naar de gladde, witte tegels die mijn man er zelf zorgvuldig had gelegd. « Ze breken? Wat als mijn schoonvader gewoon aan het ijlen is? »
Maar mijn handen tilden de hamer vanzelf op. De eerste slag was zacht – de tegel barstte slechts. De tweede – harder – er viel een stuk af dat met een doffe dreun op de tegelvloer terechtkwam. Ik hield mijn adem in en scheen met mijn zaklamp.
Achter de tegel zat een donker gat. En in dat gat zat iets…
Mijn handen trilden. Ik stak mijn vingers in het gat en voelde een ritselende zak. Mijn hart bonkte in mijn slapen. Ik trok hem er langzaam uit. Een oude plastic zak, vergeeld door de tijd, leek onschadelijk. Maar zodra ik hem opende — ik bedekte mijn mond met mijn hand om niet van schrik te gillen. Binnenin zaten… (Vervolg in eerste reactie)
Binnenin zaten tanden. Echte menselijke tanden. Heel veel. Tientallen, misschien wel honderden.
Een rilling liep over mijn rug. Ik liet me op de koude tegels zakken en klemde de tas tegen mijn borst. Er was maar één gedachte in mijn hoofd: dit kan niet waar zijn…
Ik liep zenuwachtig heen en weer in de kamer totdat ik uiteindelijk besloot naar mijn schoonvader te gaan. Toen hij de tas zag, zuchtte hij diep.
‘Dus je hebt ze gevonden,’ zei hij vermoeid.
‘Wat is dit?!’ schreeuwde ik, hoewel mijn stem mijn trillen verraadde. ‘Van wie zijn ze?!’
Hij sloeg zijn ogen neer, bleef lange tijd stil en begon toen met zachte stem te spreken:
“Je man… hij is niet wie hij lijkt. Hij heeft levens genomen. Daarna heeft hij de lichamen verbrand… maar tanden branden niet. Hij heeft ze eruit getrokken en thuis verstopt.”
Ik kon het niet geloven. Mijn man – een zorgzame vader, een betrouwbaar persoon. Maar daar lag het bewijs voor me.
‘Je wist het?’ fluisterde ik.
Mijn schoonvader sloeg zijn ogen op. Er was geen opluchting in te zien, alleen vermoeidheid en een schaduw van schuld.
“Ik heb gezwegen… te lang heb ik gezwegen. Maar nu moet je zelf beslissen wat je verder gaat doen.”
En op dat moment besefte ik: mijn leven zou nooit meer hetzelfde zijn.
Terwijl mijn man niet thuis was, zei mijn schoonvader dat ik een hamer moest pakken en de tegel achter het toilet moest breken: achter de tegel zag ik een gat, en in dat gat was iets afschuwelijks verborgen.
Ik stond in de keuken de afwas te doen. Mijn zoon speelde bij de buren en mijn man was boodschappen gaan doen. Het leek een gewone avond. Maar op dat moment voelde ik dat er iemand achter me stond. Ik draaide me om – het was mijn schoonvader. Zijn gezicht was gespannen, zijn blik scherp en waakzaam.
‘We moeten praten,’ fluisterde hij zo zachtjes dat ik hem nauwelijks kon verstaan boven het geluid van het water.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik bezorgd, terwijl ik mijn handen aan een handdoek afdroogde.