“Ik was 33 weken zwanger van een tweeling toen de weeën begonnen: scherp, plotseling en te snel achter elkaar. Het was een zondagochtend in Phoenix, en de hitte buiten voelde alsof die tot in mijn botten doordrong. Ik greep me vast aan de deurpost voor evenwicht en riep mijn man, Evan, die in de keuken was met zijn moeder, Margaret.
‘Alsjeblieft,’ hijgde ik, terwijl ik me dubbelvouwde toen er weer een wee door me heen schoot. ‘Ik moet gaan. Nu.’
Evans ogen werden groot, en even dacht ik dat hij me te hulp zou schieten. Maar voordat hij ook maar een stap kon zetten, legde Margaret haar hand op zijn borst.
‘Raak niet in paniek,’ zei ze scherp. ‘Ze overdrijft als ze zich ongemakkelijk voelt. We moeten naar het winkelcentrum voordat het er te druk wordt.’
Ik staarde haar verbijsterd aan. ‘Ik overdrijf niet. Er is iets mis.’
Margaret wuifde het afwijzend weg. ‘Vrouwen overdrijven pijn altijd. Als de baby’s er echt aan zaten te komen, zou je het uitgillen.’
Een nieuwe wee overviel me, en deze keer zakten mijn knieën door. Ik kroop naar de bank, mijn ademhaling was hortend en stotend tegen mijn zicht. ‘Evan,’ fluisterde ik, ‘alsjeblieft. Help me.’
Hij aarzelde. Hij aarzelde echt.
‘Ik heb mama beloofd dat we haar mee zouden nemen,’ zei hij. ‘Even een korte tussenstop. We zijn zo terug.’
Ik kon de woorden nauwelijks bevatten. Mijn man – mijn partner – koos voor een bezoek aan het winkelcentrum in plaats van voor mijn ongeboren kinderen. In plaats van voor mij.
Ze verlieten het pand via de deur terwijl ik nog op mijn knieën zat.
De uren vervaagden. Mijn telefoon was onder de bank gevallen toen ik ernaar greep. Mijn shirt was doorweekt van het zweet en de weeën waren constant, overweldigend en verkeerd. Op een gegeven moment herinner ik me dat ik naar buiten kroop, de veranda op, biddend dat iemand – wie dan ook – me zou zien.
Ik weet niet hoe lang ik daar lag voordat het geluid van piepende banden me uit de mist trok. Een vrouw die ik nog nooit had ontmoet – Jenna, mijn buurvrouw van drie huizen verderop – sprong uit haar truck.
‘Oh mijn God! Emily, gaat het wel goed met je?’
Ik kon geen antwoord geven. Ze wachtte niet. Ze tilde me zo goed als ze kon op en hielp me in haar auto.
Het volgende wat ik me herinner is fel ziekenhuislicht en een verpleegster die om een reanimatiewagen schreeuwde. Tweelingen. Foetale nood. Spoedkeizersnede.
En toen – eindelijk – stormde Evan de kamer binnen.