De privé-eetzaal van L’Orangerie glinsterde, een juwelenkistje van kristal en kaarslicht. Het was gevuld met het delicate geklingel van champagneglazen en het heldere, broze gelach van onze zevenendertig beste vrienden. Het had ons verlovingsfeest moeten zijn, de officiële kroning van het leven dat Mark en ik samen aan het opbouwen waren. Maar onder de vernis van feestvreugde worstelde ik. Een aanhoudende, rollende golf van misselijkheid bleef me overspoelen, een geheim symptoom van het zeven weken oude wonder dat ik vrolijk verborgen hield. Ik glimlachte erdoorheen, mijn hand onbewust rustend op mijn buik, in de overtuiging dat deze avond de prachtige proloog was van ons perfecte gezin.
Mark, mijn verloofde, was helemaal in zijn element. Hij was charismatisch, knap in zijn marineblauwe maatpak en het absolute middelpunt van de belangstelling in de kamer. Hij liep van tafel naar tafel, klapte op zijn schouders en kuste wangen, zijn lach was het hardste geluid in de ruimte. Aan de andere kant van de kamer, leunend tegen de mahoniehouten bar, keek mijn beste vriend Liam me aan. Zijn blik was niet gevuld met de feestvierende opwinding van de anderen; hij straalde een vertrouwde, bezorgde vriendelijkheid uit. Hij kende Mark. Misschien wel beter dan ik. En hij kende mij beter dan wie dan ook.
Na een paar glazen vintage champagne te veel stond Mark op. Hij tikte met een zilveren mes tegen zijn kristallen glas, het scherpe ting-ting-ting deed de zaal verstommen. Hij straalde en hief zijn glas hoog. Hij begon met de gebruikelijke grappen – charmante, zelfspottende anekdotes waar de zaal om moest lachen. Hij was een artiest, en wij waren zijn publiek.
Maar toen nam de toast een vreemde, wrede wending. De lucht in de kamer leek ijler te worden.
« Maar serieus, » zei Mark, zijn stem een decibel te luid, zijn ogen glazig. « Ik ga met Anna trouwen. Kun je het geloven? » Hij keek me aan, een brede grijns op zijn gezicht die zijn ogen niet helemaal bereikte. « Echt, » zei hij, terwijl hij zich omdraaide naar zijn vrienden alsof hij hen meesleepte in een complot, « ze is onuitstaanbaar! Volkomen, volkomen onuitstaanbaar! »
Hij bulderde van het lachen, een hard, balkend geluid dat weerkaatste van het gewelfde plafond. En onze zevenendertig beste vrienden – mensen die ik al jaren kende, mensen die beweerden van me te houden – lachten na een moment van verbijsterde, ongemakkelijke stilte plichtsgetrouw met hem mee. Het was een nerveuze, gehoorzame lach, maar net zo diep.
Mijn glimlach bevroor. Het voelde alsof een masker scheurde. Het bloed trok uit mijn gezicht en de misselijkheid waar ik de hele nacht tegen had gevochten, kwam met volle kracht terug, vergezeld van een koud zweet. De hele kamer leek scheef te draaien.
Onuitstaanbaar.
Hij had dat woord niet gebruikt als een speelse sneer tussen geliefden, maar als een publieke executie. Hij had een publiek uitgenodigd om me te bespotten.
Hij zag mijn blik – de schok, de pijn – en liep naar me toe, zijn zelfvertrouwen onwankelbaar. Hij boog zich naar me toe, nog steeds glimlachend, zo dichtbij dat ik de zure geur van dure wijn in zijn adem kon ruiken.
« Kom op, schat, » fluisterde hij, zijn stem een neerbuigende gespin die alleen voor mij bedoeld was. « Doe niet zo gevoelig. Het was maar een grapje. Doe eens rustig aan. »
« Een grapje? » fluisterde ik terug, mijn stem trilde. Mijn hand, die beschermend op mijn buik had gelegen, voelde nu als een schild tegen hem. Op dat moment overspoelde helderheid me als ijswater. Ik besefte de koude, harde waarheid die ik al maanden negeerde. Deze man beledigde niet alleen mij; hij beledigde de moeder van zijn ongeboren kind. En hij wist het niet eens.
Dit was geen grap. Het was een preview. Het was een trailer voor de film van mijn leven: een leven lang de clou zijn, te horen krijgen dat ik « te gevoelig » was om gevoelens te hebben, op eieren lopen rond zijn kwetsbare ego.
Ik keek naar zijn knappe, lachende gezicht en voelde… niets. De liefde die ik nog maar net had gevoeld, was verdampt en liet alleen een koude, stille leegte achter waar mijn toekomst ooit was.
Ik maakte geen scène. Ik schreeuwde niet. Langzaam en weloverwogen schoof ik de zware diamanten verlovingsring van mijn vinger. Het metaal voelde koud aan. Ik legde hem voorzichtig op het witte tafelkleed, vlak naast zijn onafgemaakte glas champagne.
« Veel plezier met je grap, Mark, » zei ik, mijn stem trilde niet meer. Hij was volkomen, angstaanjagend kalm.