En ik kwam dan aan in dezelfde twee broeken die ik elke avond waste.
Met de kapotte schoenen die hij elke week met siliconenlijm oplapte.
Met een lege maag, omdat hij zijn zakgeld liever spaarde om boeken te kopen.
De eerste paar maanden waren verschrikkelijk.
Op een dag gaf een klasgenoot een feestje bij hem thuis. Het was een enorm huis. Hij nodigde me denk ik uit plichtsbesef uit. Ik ging omdat ik graag wat vrienden wilde maken.
Fout.
Midden in het feest vroeg iemand wat onze ouders voor werk deden. Iedereen antwoordde: « ingenieur », « ondernemer », « advocaat ».
Toen ik aan de beurt was, bleef ik stil.
« Kom op, vertel eens. Wat doet je vader voor werk? »
« Ik heb geen vader. »
« Oké, en je moeder? »
Stilte.
« Zij… werkt in de schoonmaak. »
Het was geen leugen. Maar het was ook niet de hele waarheid.
Iemand heeft onderzoek gedaan. Ik weet niet hoe, maar een week later wist iedereen op de universiteit dat mijn moeder vuilnisophaler was.