Ik werd niet alleen verwaarloosd. Ik werd onzichtbaar. Ik keek toe hoe Brenda en haar team werkten. Patiënten met keurig geklede bezoekers behandelden ze met een zoete, geveinsde vriendelijkheid. Maar tegenover degenen die er arm uitzagen, die alleen waren – zoals ik – toonden ze onverholen minachting. Ze waren traag met het verschonen van vuile lakens. Ze ‘vergeten’ water te brengen.
En toen zag ik haar zoon. Dr. Mark. Ik had zijn dossier gelezen – een middelmatige geneeskundestudent die op de een of andere manier hier een opleidingsplek had weten te bemachtigen. Hij had dezelfde arrogante, minachtende blik als zijn moeder.
Ik zag hoe Brenda Mark een hoek van de gang in trok, net buiten mijn kamer. Het gordijn was niet helemaal dichtgetrokken, en ik kon ze perfect verstaan.
‘Die oude man in kamer 12B,’ fluisterde Brenda. ‘Hij klaagt altijd, hij is echt een lastpak. Ik heb dat bed nodig. Zorg dat je hem kunt ontslaan.’
‘Ik heb zijn dossier bekeken,’ antwoordde Mark. ‘Het is gewoon rugpijn. Maar hij weigert te lopen. Ik kan hem er niet zomaar uitgooien als hij zegt dat hij niet kan bewegen.’
Brenda glimlachte, een sluwe, wrede glimlach. « Zorg er dan voor dat hij weg wil . Jij bent de dokter. Wees creatief. »
Het bloed stolde in mijn aderen. Dit was geen nalatigheid meer. Dit was een opzettelijke samenzwering.
Tien minuten later kwam dokter Mark mijn kamer binnen. Hij had een klembord bij zich.
‘Nou, Arthur,’ zei hij, zonder zijn ongeduld te verbergen. Hij drukte achteloos een stethoscoop tegen mijn rug, over mijn ziekenhuisjas heen. ‘Ik heb je resultaten bekeken. Alles is normaal. Het is gewoon spierpijn. Ik ben nu bezig met je ontslagpapieren.’
‘Dat is onmogelijk,’ zei ik met een zwakke stem. ‘Ik kan niet opstaan. Ik moet in de gaten gehouden worden.’
De glimlach van dokter Mark verdween. « Luister, ouwe, » snauwde hij. « Hier heb ik geen tijd voor. Of u gaat vrijwillig naar huis, of ik noteer in uw dossier dat u ‘behandeling weigert en zich agressief gedraagt tegenover het medisch personeel’. »
Hij hield zijn pen omhoog. ‘Dat betekent dat uw verzekeringsmaatschappij, als u er al een heeft, geen cent zal betalen. U krijgt de volledige rekening. Is dat wat u wilt?’
Dit was het. Het moment waarop de verloedering een misdaad werd.
‘Ik ga niet weg,’ zei ik.
‘Doe maar wat je wilt,’ haalde dokter Mark zijn schouders op. Hij sloeg mijn dossier open en begon te schrijven. Ik kon de woorden, ondersteboven vanuit mijn hoek, lezen: ‘Patiënt onrustig… weigert zich aan het behandelplan te houden… vertoont tekenen van drugszoekend gedrag…’
Hij vervalste mijn medisch dossier. Hij maakte van mij een leugenaar, een verslaafde. Hij pleegde een misdrijf.
Terwijl hij aan het krabbelen was, greep ik langzaam en moeizaam naar de goedkope wegwerptelefoon die ik had meegenomen.
Dr. Mark grijnsde zonder op te kijken. ‘Wie bel je? Je kleinkinderen om je op te komen halen?’
Ik zei niets. Ik draaide snel een nummer dat ik had opgeslagen onder de naam « Thompson ». Ik hield de telefoon tegen mijn oor, maar mijn ogen bleven op Dr. Mark gericht.
Toen de andere kant opnam, veranderde mijn stem. Hij was niet langer zwak en trillend. Hij was scherp, gezaghebbend en doordrenkt van de dood.
“Hallo, zoon.”
Het was een opzettelijke bespotting, een parodie op de ziekelijke relatie tussen hem en zijn moeder.
De pen in de hand van Dr. Mark stopte met bewegen. Hij keek langzaam op, met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht.
Ik vervolgde, terwijl ik hem recht in de ogen keek: « Ik moet een kleine operatie uitvoeren in St. Jude’s. Ik moet een paar ‘tumoren’ van corruptie verwijderen. Maak de ‘operatiekamer’ klaar. Ik kom eraan. »
Ik heb opgehangen.
Ik legde de telefoon op het nachtkastje.