Toen mijn vader overleed, liet hij me alleen een kleine, afgesloten gereedschapskist na. Hij was oud, blauw en roestig – het soort kist dat je ergens achter in een garage zou verwachten. Toch bewaarde ik hem bij mijn voordeur, niet wetend waarom hij juist dat voorwerp voor me had uitgekozen.
Een paar dagen later kwam mijn stiefmoeder, April, onverwachts langs. Ze maakte al deel uit van mijn leven sinds ik tien was, altijd keurig en beleefd, maar er was iets aan haar dat nooit helemaal goed voelde. Ze gaf me haar gebruikelijke zoete glimlach toen haar ogen meteen op de doos vielen.
‘Ach, Marla, lieverd,’ zei ze liefjes. ‘Dat roestige ding gaat je tapijt verpesten. Je moet het weggooien.’ Toen voegde ze er nonchalant aan toe: ‘Ik geef je zelfs 5000 dollar als je belooft het weg te doen.’
Haar aanbod trof me als een donderslag. Waarom zou ze zoveel betalen voor iets wat ze waardeloos noemde? De alarmbellen gingen af in mijn hoofd. Ik glimlachte beleefd, maar weigerde. Haar opgewekte uitdrukking verdween even en onthulde iets duisters. ‘Doe maar wat je wilt,’ zei ze snel. ‘Je hebt de sleutel toch niet?’
Toen wist ik dat ze iets verborgen hield.
Die nacht staarde ik urenlang naar het doosje en streek met mijn vingers over het slot. Ik had de sleutel niet – of tenminste, dat dacht ik. Maar ik was er zeker van dat April hem wel had. Ik zag het oude sieradendoosje nog voor me, dat ze op haar dressoir bewaarde en waarin ze al haar belangrijke spullen bewaarde.
Dus ik bedacht een plan.
De volgende dag belde ik haar op en deed alsof ik van gedachten was veranderd. ‘Misschien neem ik je aanbod toch aan,’ zei ik. ‘Kan ik later nog even langskomen om iets anders van papa’s spullen op te halen?’
Haar toon klaarde meteen op. « Natuurlijk, lieverd. Kom vanmiddag even langs. Dan drinken we thee. »
Vervolg op de volgende pagina: