Tegen de tijd dat de zon achter de glazen torens van het centrum van Seattle verdween en de wolken paars kleurde, was prinses Santos al zeventien uur wakker.
Haar vingers roken nog steeds vaag naar aarde van de boerderij waar ze was opgegroeid – hoe vaak ze haar handen ook met de zeep van de universiteitsbadkamer waste, ze verbeeldde zich altijd dat ze de aarde van dat kleine stukje land aan de rand van Yakima kon ruiken. Nu klemden diezelfde vingers zich vast om de gerafelde riem van haar rugzak toen ze uit de stadsbus stapte en een andere wereld van staal, neon en rinkelend zilverwerk binnenstapte.
In het hoge gebouw aan de overkant scheen warm licht door de ramen die van vloer tot plafond reikten. Witte tafelkleden. Wijnglazen. Borden met eten die eruit zagen als kunstwerken. Boven de draaideur stonden gouden letters met de naam van het restaurant waar ze de nachtdienst had:
DE MARINA KAMER – SEATTLE
Ze aarzelde even op de stoeprand terwijl auto’s in de motregen voorbij sisten, de honger knaagde aan haar maag. Ze had niet meer gegeten sinds een gehaaste pindakaassandwich om zes uur ‘s ochtends, vóór haar eerste college. Zelfs hier vandaan rook ze iets – knoflook, boter, gegrilde vis, truffel, honderd kleine, heerlijke geurtjes die door de vochtige lucht zweefden.
Even schoot er een verraderlijke gedachte door haar hoofd: Ga gewoon naar huis. Sla je dienst over. Slaap.
Toen stelde ze zich de huurrekening op haar nachtkastje voor. Haar collegegeld. De gelamineerde flyer van de laptop die ze over haar bed had geplakt – een strak apparaat van $800 waar ze al maanden van droomde. Haar huidige ‘computer’ was een draaiende rotatie van lawaaiige campuslabs en te dure uren in een computerwinkel waar de toetsen bleven hangen.
Ze trok de riem van haar rugzak hoger over haar schouder en stak de straat over.
Princess was zo ver van dit soort glitter en glamour opgegroeid dat ze, toen ze de skyline van Seattle voor het eerst in levende lijve zag, een uur lang stil was geweest. Haar ouders woonden nog steeds drie uur verderop, in een gehuurde boerderij aan de rand van een appelboomgaard. Haar vader deed seizoenswerk met plukken en andere klusjes; haar moeder maakte huizen schoon voor gezinnen waarvan de kinderen een telefoon hadden die meer waard was dan hun auto.
De enige reden dat Princess hier überhaupt was – met een beurs aan een prestigieuze privé-universiteit met uitzicht op Lake Union – was omdat ze hen nooit had geloofd toen ze zeiden: « Studeren in de stad is voor anderen. Niet voor ons. »
Ze had de beurs gekregen. En de financiële steun. En de werk-studie schoonmaakbaan in een van de oude bakstenen gebouwen van de universiteit. Het dekte het collegegeld en een deel van de kosten. Maar niet de huur van het kleine kamertje dat ze deelde met een snurkend meisje, of de buskaartjes, of het printerpapier, of de verplichte studieboeken die meer kostten dan het weekloon van haar moeder.
Daar kwam de Marina Room in beeld.