De weekendoverdracht was altijd een gechoreografeerde dans van spanning, maar deze zondag voelde anders. De lucht in de gang was dik, zwaar van onuitgesproken dingen.
Ik, Sarah , stond bij de deur en keek toe hoe mijn ex-man Mark onze twaalfjarige dochter Mia de oprit op leidde. Mark was een techondernemer, een man met charisma als een maatpak. Hij glimlachte naar me – een strakke, geoefende uitdrukking die zijn koude, berekenende ogen niet bereikte.
« Ze is een beetje lastig, » zei Mark, terwijl hij Mia iets te stevig op haar schouder klopte. « Ze klaagt over haar tanden. Ik heb haar onderzocht. Het zijn gewoon die twaalfjarige kiezen die doorkomen. Groeipijnen. Wees niet te kinderachtig, Sarah. »
Hij boog zich voorover en zijn stem daalde tot een gefluister dat klonk als advies, maar aanvoelde als een bevel. « En sleep haar niet mee naar een kwakzalver die je te veel gaat rekenen voor röntgenfoto’s die ze niet nodig heeft. Ik heb het al afgehandeld. Het gaat goed met haar. »
Hij draaide zich om en liep terug naar zijn gestroomlijnde zwarte Tesla, Mia achterlatend op de veranda. Ze zwaaide niet.
Zodra de auto om de hoek verdween, veranderde de sfeer in huis. Normaal gesproken rende Mia naar haar kamer of vroeg om een snack. Vandaag stond ze verstijfd, met haar schouders gebogen.
« Hé lieverd, » zei ik, terwijl ik mijn hand uitstak om haar te knuffelen.
Ze deinsde terug. Het was een microscopische beweging, maar voor een moeder was het een schreeuw.
Ik trok me terug en keek haar aan. Eén kant van haar gezicht – de linkeronderkaak – was opgezwollen. Het was subtiel, nauwelijks een zwelling, maar haar huid stond strak. Toen ze haar mond opendeed om « Hoi, mam » te fluisteren, kwam er een geur in me op.
Het was niet de geur van een overgeslagen poetsbeurt. Het was de zware, metaalachtige, zoetzure geur van een actieve infectie.
« Mia, laat me eens kijken, » zei ik, terwijl ik naar haar kin reikte.