“…en wat de rest van de nalatenschap betreft,” leest Alistair voor, “inclusief het volledige controlerende belang in Vance Industries, zal deze worden beheerd volgens de bepalingen van de oprichtingsovereenkomst voor het zakelijk partnerschap, ondertekend op 12 mei 1985.”
Ik zie Thomas grijnzen en naar Caroline kijken. « Slechts een formaliteit, » fluistert hij.
Op dat moment weet ik dat ze verloren hebben.
Zonder enige twijfel zijn ze recht in de val gelopen, gedreven door hun eigen hebzucht en arrogantie. Ze gaan ervan uit dat de ‘Partnerschapsovereenkomst’ slechts een stoffig oud document uit de tijd van hun vader is. Ze hebben nooit de moeite genomen om het te bekijken.
Alistair aarzelt. Hij kijkt me heel even aan, over zijn bril heen. Het is het signaal waar we het over eens waren. Het toneelstuk zal volgens het script verdergaan.
“Deze overeenkomst,” vervolgt Alistair, “benoemt de erfgenamen van Robert Vance als begunstigden van de dividenden, maar het beheer en de stemrechten zullen toevallen aan…”
‘We begrijpen het, Alistair,’ onderbreekt Thomas, zijn arrogantie duidelijk voelbaar. ‘Wij, de kinderen, zullen een raad van bestuur vormen om de bezittingen te beheren. Moeder zal uiteraard goed verzorgd worden.’
Caroline knikt instemmend. « Wij regelen alles voor haar. Ze hoeft zich geen zorgen te maken over deze ingewikkelde zaken. »
Ze heeft zojuist haar eigen lot bezegeld. Ze hebben officieel hun intentie kenbaar gemaakt om de macht over te nemen, pal voor de ogen van mijn advocaat.
Op dat moment legde ik mijn breinaalden neer.
Het tikken van de metalen naalden op de mahoniehouten tafel is verrassend luid in de stille kamer.
Thomas, Caroline en Michael schrikken op en kijken me aan.
Langzaam til ik mijn hoofd op. Het masker van de verwarde, vermoeide oude vrouw dat ik al tien jaar draag, valt van me af. Ik kijk Thomas recht in de ogen, dan Caroline, en vervolgens Michael. Voor het eerst in jaren laat ik ze zien wie ik werkelijk ben – niet de zachtaardige moeder, maar de vrouw die aan onze keukentafel miljoenencontracten met hun vader onderhandelde.
En dan spreekt Alistair. Zijn stem is niet langer monotoon. Het is nu de hamer van de gerechtigheid.
‘Ik vrees dat u het verkeerd begrijpt,’ zegt Alistair, terwijl hij Thomas recht in de ogen kijkt. ‘De overeenkomst voor het oprichtingsbedrijf is ondertekend door twee oprichtende partners: Robert Vance en Eleanor Vance.’
Een verbijsterde stilte.
“Het volledige startkapitaal voor de oprichting van Vance Industries,” vervolgt Alistair, “kwam uit de erfenis van mevrouw Eleanor Vance. Robert Vance was het publieke gezicht van het bedrijf. Maar mevrouw Eleanor Vance was de enige investeerder en stille vennoot, met een controlerend belang van 51% vanaf de eerste dag.”
Het gezicht van Thomas is een masker van steen. De mond van Caroline staat wijd open.
‘In het testament van meneer Vance,’ zegt Alistair met een ijzeren stem, ‘laat hij jullie zijn 49% van het bedrijf na, gelijkelijk te verdelen onder jullie drie. Maar het controlerende belang van 51%, samen met de bevoegdheid om de gehele raad van bestuur te benoemen en te ontslaan, ja, alle activa, hebben altijd toebehoord aan mevrouw Vance .’
Elk woord is als een mokerslag, die de fantasiewereld waarin ze leefden aan diggelen slaat. Ik hoor de woorden niet als een verrassing. Ik hoor ze als regels uit een toneelstuk dat ik uit mijn hoofd ken.
Ik kijk naar de gezichten van mijn kinderen, vertrokken van schok, ongeloof en vervolgens woede. Ik voel geen triomf. Ik voel een diepe, holle pijn.
Ze huilen niet omdat ze hun moeder onrecht hebben aangedaan. Ze huilen om het verlies van een fortuin waarvan ze dachten dat het hun geboorterecht was. En dát is de ware tragedie.
De zwakke, verwarde vrouw die ze hierheen hadden gebracht, is verdwenen. Voor hen zit nu Eleanor Vance, de medeoprichter en rechtmatige eigenaar van Vance Industries.
Ik sta op. Als ik spreek, trilt mijn stem niet meer. Ze is kalm, helder en laat geen ruimte voor tegenspraak.