Ik trouwde op mijn 25e, in de veronderstelling dat het huwelijk het gelukkige einde was waar elke vrouw van droomde. Maar binnen drie jaar besefte ik dat het de slechtste beslissing van mijn leven was geweest.
Die dag brandde ik van de koorts, meer dan 40°C. Mijn lichaam beefde, mijn hoofd tolde, al mijn ledematen voelden loodzwaar aan. Het enige wat ik wilde was stilzitten en rusten. Maar toen de avond viel en mijn man, Hung, thuiskwam van zijn werk, waren zijn eerste woorden een frons:
‘Waarom is de rijst nog niet klaar? Waarom heb je nog niet gekookt?’ Ik probeerde mezelf overeind te trekken en fluisterde zwakjes:
“Ik… ik heb koorts. Ik kan het vandaag niet aan. Alleen voor vanavond, ik haal het morgen wel weer in.”
Maar zijn ogen vulden zich met woede. ‘Wat heb je aan een vrouw die niet eens een pan rijst kan koken?’ blafte hij, voordat hij me met de kracht van een donderslag in mijn wang sloeg.
Mijn gezicht gloeide, de tranen stroomden onbedaarlijk. Ik wist niet of het door de pijn kwam of door de vernedering. Ik probeerde te protesteren: « Hung… ik voel me echt ziek… », maar het kon hem niets schelen. Hij stormde de slaapkamer in, smeet de deur dicht en liet me trillend op de bank achter.

Die nacht, in een delirium door de koorts, besefte ik de waarheid: de man die ik mijn echtgenoot had genoemd, had nooit van me gehouden. Hij had me nooit als partner gezien, maar slechts als dienstmeisje.
‘s Ochtends wist ik dat ik niet verder kon. Met trillende handen, maar een vreemd kalm hart, vulde ik de scheidingspapieren in en zette mijn handtekening. Ik stapte de woonkamer binnen en zei vlakaf:
“Hung, ik wil scheiden. Ik kan zo niet langer leven.”
Voordat Hung kon reageren, stormde mijn schoonmoeder, mevrouw Lanh, de keuken uit, haar stem klonk als donder:
‘Scheiding? Wie denk je dat je bang maakt? Dit huis is niet zomaar een plek waar je weg kunt lopen!’
Ze wees met haar vinger naar me en schreeuwde nog harder:
“Als je weggaat, beland je op straat als bedelaar. Niemand wil een nutteloze vrouw zoals jij!”
Het was weer een klap, maar deze keer deed het geen pijn. Ik bleef rechtop staan, keek haar in de ogen en antwoordde kalm:

“Bedelen op straat zou nog altijd beter zijn dan zonder waardigheid in dit huis te leven. Bedelaars zijn tenminste vrij. Ik zou liever bedelen dan de schaduw van jullie familie te zijn.”
De kamer werd stil. Zelfs Hung, die naar buiten stormde om te schreeuwen, verstijfde onder mijn doordringende blik. Voor het eerst was ik niet bang.
Met een kleine koffer liet ik alles achter. Buren fluisterden toen ik wegliep: « Arme meid, maar ze is dapper. »
Het leven daarna was niet makkelijk. Ik huurde een kleine kamer, ging weer aan het werk en herstelde langzaam. Maar elke ochtend als ik wakker werd, voelde ik opluchting. Geen plotselinge klappen meer, geen nachten meer vol angst.
Een maand later keerden mijn kracht en levenslust terug. Het werk ging weer soepel, vrienden moedigden me aan en collega’s boden me steun. Ik besefte dat geluk niet in een groot huis te vinden is, maar in vrede en respect.
Ondertussen stortten Hung en zijn moeder in hun eigen ondergang. Het gerucht over Hungs wreedheid verspreidde zich snel en hun winkel verloor klanten. Mensen meden hen, moe van mevrouw Lanhs arrogantie.
Naarmate de maanden verstreken, werd ik sterker en vrijer. Ik denk vaak terug aan die koortsachtige nacht – het was het keerpunt dat me gered heeft.
Ooit vroeg iemand of ik spijt had van de scheiding. Ik moest lachen.
“Spijt? Nee. Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik niet eerder ben vertrokken. Als ik die papieren die dag niet had getekend, zou ik nog steeds als een schim leven. Nu ben ik vrij, en vrijheid is het grootste geschenk van allemaal.”