Zijn tranen vloeiden – niet van woede of wraak, maar van vrijheid.
De rechter sloeg met de hamer:
« Scheiding voltrokken. Alle bezittingen blijven bij Arvid Sharma. »
Zaak afgesloten.
De kamer was gevuld met stilte. In Arvids ogen straalde rust uit.
Hij was vrij.
Maanden gingen voorbij. Radhika woonde alleen in haar dure flat, waar de stilte luider klonk dan alles.
Geen vrienden, geen geliefden — alleen koude sieraden waarvan het schip haar verblindde.
Op een dag, in Copate Place, Delhi, zag ze hem —Arvid, in een eenvoudig pak, glimlachend.
Naast hem stond een vrouw — Sèha, zijn nieuwe vrouw — en een klein kind, zijn zoontje.
Hij zag er kalm, gelukkig en voldaan uit. Radhika verborg zich achter een winkelruit. Niemand herkende haar. Ze behoorde tot de open haard.

Slechts een schaduw in het verhaal van de man die alles verloor… en zichzelf nog steeds niet verloor.
En op dat moment rolden de tranen over haar wangen —
voor het eerst tranen van spijt.
Maar het was te laat. De man die ze ooit ‘afval’ noemde, liep als een kip.
vrij, geliefd en werkelijk gerespecteerd.
En zij… begroef zich in de as van haar hebzucht.