Het nieuws lekte uit dat ik mijn testament aan het herschrijven was. Familieleden van wie ik al tientallen jaren niets meer had gehoord, doken plotseling weer op. Onder hen was Denise, de dochter van mijn overleden broer. Scherp, koud, arrogant.
Ze stormde mijn huis binnen, gekleed in designerkleding.
‘Oom,’ begon ze zonder te gaan zitten, ‘dat meen je toch niet? Een kassier? Over familie?’
« Je hebt al twintig jaar niet meer met me gesproken, » antwoordde ik.
“Dat is niet het punt—”
Nee, dat is juist het punt. Lewis behandelde me met waardigheid toen niemand anders dat deed. Je bent hier voor het geld, niet voor mij.
Haar ogen brandden van woede. « Hij gebruikt je. »
« Bloed maakt geen familie. Mededogen wel. »
Die nacht betrapte ik haar terwijl ze door mijn studeerkamer aan het snuffelen was en mijn kluis doorzocht. Toen ik haar confronteerde, siste ze: « Als je dit doet, maken we hem kapot. »
En voor het eerst was ik bang – niet voor mezelf, maar voor Lewis.
De waarheid
Ik riep Lewis naar mijn echte kantoor, dat vol stond met mahoniehouten planken en portretten van onze eerste winkels.
« Ga zitten, zoon, » zei ik. « Ik ben je de waarheid verschuldigd. »
Ik vertelde hem alles: over de vermomming, de sandwich, het testament, de brief, zijn verleden en de bedreigingen van mijn familie.
Hij luisterde zwijgend. Toen ik klaar was, verwachtend dat ik boos zou worden of zou ontkennen, zei hij simpelweg:
“Meneer Hutchins… ik wil uw geld niet.”
Ik knipperde met mijn ogen. « Wat? »
Hij glimlachte treurig. « Ik wilde je alleen maar laten zien dat er nog steeds mensen zijn die om me geven. Als je me iets nalaat, zal je familie me voor altijd achtervolgen. Dat heb ik niet nodig. Ik wil alleen weten dat ik het juiste heb gedaan. »
Tranen vulden mijn ogen. « Wat moet ik dan doen? »
Hij boog zich voorover. « Stel een stichting op. Voed de hongerigen. Help de daklozen. Geef mensen zoals ik een tweede kans. Dat zal jouw nalatenschap zijn. »
De erfenis
Dat heb ik dus gedaan.