Terug op het landgoed was de storm voorbijgetrokken. De middagzon verwarmde de keuken. Evelyn stond bij het fornuis en roerde in een pan kippensoep. Sarah zat aan tafel, gewikkeld in een deken, en keek uit over de tuin.
Sarah keek op toen Evelyn de kom voor haar neerzette. ‘Heb je met hem gepraat?’ vroeg Sarah angstig.
Evelyn kuste haar dochter op haar voorhoofd.
‘Hij zal je niet meer lastigvallen, schatje,’ zei Evelyn.
‘Hij denkt dat hij zo machtig is, mam,’ fluisterde Sarah. ‘Hij denkt dat hij een koning is.’
Evelyn glimlachte, een kleine, geheimzinnige glimlach.
‘Laat hem maar denken wat hij wil in zijn cel,’ zei Evelyn. ‘ Hij is vergeten dat, hoewel hij de kroon draagt, ik degene ben die de troon heeft gebouwd. En ik kan hem net zo makkelijk weer platbranden.’
Sarah at haar soep, veilig in het huis dat door liefde was gebouwd, beschermd door de stille, angstaanjagende macht van een moeder die de ware baas was en altijd zou blijven.