Het was 22:15 uur in de blauwe lijn van de Parijse metro. De wagon rook naar vochtig metaal en muffe koffie. En toen trok Julien, een man met een vermoeide blik maar een zachte uitstraling, mijn aandacht. Gehuld in een versleten jas, hield hij een klein grijs katje vast, dat rilde van de kou. Zijn handen, gehavend door het leven op straat, omarmden het diertje met oneindige tederheid. Het was alsof hij een schat vasthield.
Toen ik hem vroeg wat hij aan het doen was, antwoordde hij simpelweg: