Zijn voetstappen galmden door de benedenverdieping. Woonkamer, keuken, eetkamer. Hij was aan het zoeken.
‘Ik probeer je te helpen,’ riep hij. ‘Je bent in de war. De advocaat die je belde, James Thornton, is niet wie hij zegt te zijn. Hij probeert misbruik te maken van je verdriet.’
Ik drukte mijn rug tegen de slaapkamerwand en hield mijn adem in. Hij was nu onderaan de trap.
“Mam, alsjeblieft. Ik maak me zorgen om je. Die paranoïde gedachten, dat liegen… dat zijn signalen. Papa zou willen dat ik voor je zorg.”
Betrek je vader hier niet bij , dacht ik met een plotselinge, felle woede. Alberts voetstappen klonken de trap op. Zwaar, doelbewust. Niet het geluid van een bezorgde zoon, maar van iemand die zijn besluit al had genomen. Ik liep geruisloos naar de slaapkamerdeur en draaide het slot om.
‘Mam?’ Zijn stem klonk nu scherper, vlak buiten de deur. Hij probeerde de klink. ‘Waarom zit dit op slot?’
“Het gaat goed met me, Albert. Ga maar naar huis. Kom morgen terug.”
“Doe de deur open.”
« Nee. »