Maar ik heb alles gehoord.
De monitoren bleven in hetzelfde tempo werken. De kamer rook naar ontsmettingsmiddel en verwelkte lelies, cadeautjes van ‘vriendelijke vrienden’. Brandons parfum hing zwaar in de lucht, duur en misplaatst. Hij streek met zijn duim over mijn knokkels alsof hij me wilde troosten, en verlaagde toen zijn stem.
‘Ik heb de brave echtgenoot gespeeld,’ mompelde hij. ‘Ik heb getekend wat ze me opdroegen. Ik heb geglimlacht naar de directie. Als je er niet meer bent, zal ik niets met je zus delen. Geen cent.’
Mijn maag trok zo samen dat ik het gevoel had dat mijn lichaam me elk moment kon verraden met een snik. Ik bleef roerloos staan. Ik bewoog niet. Ik hield mijn ogen gesloten. Ik liet hem geloven dat ik al halverwege ergens anders was.
Brandon haalde opgelucht adem. « Je hebt het me echt makkelijk gemaakt, » zei hij zachtjes. « Al die trusts, al die juridische bescherming… en toch ben je met me getrouwd. »
Zijn telefoon trilde. Hij keek ernaar en glimlachte even. « Ja, » mompelde hij in de hoorn, terwijl hij naar het raam liep. « Ik zie je na de bezichtigingen. Bewaar de papieren goed. »
Papieren.
Geen gebeden. Geen afscheid. Alleen papieren.
Toen hij eindelijk vertrok, klikte de deur dicht en viel de kamer weer in die typische ziekenhuisstilte – het geluid van apparaten, voetstappen in de verte en het zachte gesis van zuurstof.
Ik opende mijn ogen.
Niet groots. Zonder nadruk. Net genoeg om mijn spiegelbeeld in het zwarte televisiescherm te zien: bleek, moe, levend.
Mijn diagnose was geen leugen. Ik verkeerde in levensgevaar. Een zeldzame complicatie had mijn lichaam ernstig aangetast en de artsen hadden mijn familie gezegd zich voor te bereiden op « alle mogelijke scenario’s ». Maar « waarschijnlijk doodgaan » en « al dood zijn » zijn twee heel verschillende dingen.
En Brandon had me net toevertrouwd wat hij van plan was te doen in de periode tussen die twee momenten.
Mijn handen trilden terwijl ik op het nachtkastje naar mijn telefoon zocht. Die hoorde niet binnen handbereik te liggen – Brandon had graag de controle over de kamer. Maar eerder die ochtend had mijn nachtverpleegster hem daar neergelegd, in de veronderstelling dat hij me niet in de gaten hield.