De naam was als een blikseminslag, een hoogspanningsschok die een golf door mijn hele lichaam stuurde. Maya was de enige vrouw van wie ik ooit echt, diep had gehouden. De vrouw die ik vijf jaar geleden had laten gaan. De naam die een permanente, onuitgesproken wond in mijn ziel was. Waarom sprak mijn vader haar naam nu uit, met zijn laatste adem?
Voordat ik mijn vraag kon formuleren, begonnen de machines te jammeren, een schel, doordringend alarm dat het einde aankondigde. Verpleegkundigen stormden naar binnen, met grimmige gezichten, en duwden me de kamer uit. De deur sloeg dicht en een paar tergend lange minuten later kwam dokter Evans naar buiten, met een sombere uitdrukking. « Het spijt me, Owen. Hij is overleden. »
De dagen die volgden waren een waas van begrafenisarrangementen, juridische formaliteiten en de holle condoleances van zakenrelaties. Mijn vrouw, Veronica, speelde de rol van rouwende schoondochter perfect. Ze was een toonbeeld van tragische elegantie in het zwart, maar ik wist dat haar bezorgdheid uitging naar de nalatenschap, niet naar de man die net was overleden. Ons huwelijk was een zakelijke overeenkomst, een strategische fusie van twee machtige families, bemiddeld door mijn ouders. Er was geen liefde, alleen een koud, berekend partnerschap gebaseerd op ambitie en wederzijds voordeel.
Maar de laatste woorden van mijn vader bleven me achtervolgen, ze speelden zich steeds opnieuw af in mijn hoofd. Maya. Zo schuldig. Wat betekende het?
Maya was vijf jaar geleden uit mijn leven verdwenen, zo plotseling en volledig alsof ze nooit had bestaan. De ene dag was ze er nog, het warme, levendige, lachende middelpunt van mijn universum; de volgende dag was ze weg. Haar appartement was leeg, haar telefoon afgesloten. Een gapend gat waar mijn toekomst had moeten zijn. Mijn ouders, met een gezicht vol medeleven, hadden me het verhaal verteld: ze had iemand anders ontmoet, een oude vlam, en was bij hem weggegaan. Ik was er kapot van, gebroken op een manier waarvan ik nooit had gedacht dat het mogelijk was. Maar de lessen van mijn vader zaten diep in mijn geheugen gegrift: zwakte is niet voor de Boogschutters. Ik begroef de pijn, stortte me met maniakale focus op mijn werk en een jaar later trouwde ik met Veronica, de vrouw die mijn ouders voor me hadden uitgekozen.
Na mijn bezoek aan het ziekenhuis probeerde ik Maya’s oude beste vriendin, Sophie, te bellen, maar ze was afstandelijk en ontwijkend. ‘Ik heb niets tegen je te zeggen, Owen,’ zei ze, haar stem scherp van oude woede. ‘Je had naar haar moeten luisteren toen je de kans had.’ Voordat ik kon vragen wat ze bedoelde, hing ze op.
De dag van de begrafenis was grijs en bewolkt, een perfecte weerspiegeling van mijn gemoedstoestand. Toen de ceremonie ten einde liep en de kleine groep rouwenden zich begon te verspreiden, bleef ik bij het graf staan, mijn gedachten een chaotische warboel van verdriet en verwarring. Plotseling zag ik een klein figuurtje staan bij een grote eik in de verte. Het was een jongetje, ongeveer vijf jaar oud, helemaal alleen. Terwijl ik toekeek, liep hij aarzelend naar het graf van mijn vader, een enkele witte roos in zijn kleine handje geklemd.
Ik fronste mijn wenkbrauwen en liep naar hem toe. ‘Hé daar, kleine man,’ zei ik zachtjes. ‘Ben je verdwaald? Zoek je je ouders?’
Hij keek me aan met grote, intelligente ogen. Ze hadden een opvallende, vertrouwde blauwgroene kleur, de kleur van de zee op een zomerdag. ‘Het spijt me,’ fluisterde hij, zijn stem zacht maar helder. ‘Ik wilde alleen even mijn opa bezoeken.’
De wereld leek op zijn kop te staan. ‘Opa?’ vroeg ik, mijn stem trillend. ‘Wie heeft je verteld dat dit het graf van je opa is?’
‘Mijn moeder wel,’ zei de jongen, met een directe en onwrikbare blik. ‘Ze zei dat hij een geweldige man was en dat ze hem mist.’
Mijn adem stokte in mijn keel. Mijn hart bonkte zo hard dat ik het hectische ritme in mijn oren voelde. ‘En hoe heet je moeder?’, vroeg ik, mijn stem nauwelijks meer dan een fluistering.
‘Maya,’ glimlachte de jongen, een stralende, onschuldige glimlach die sprekend op die van haar leek. ‘En mijn naam is Leo.’
Het voelde alsof de grond onder mijn voeten weggleed. De leeftijd van de jongen, zijn treffende gelijkenis met haar, de naam van zijn moeder… een simpele maar wereldschokkende waarheid begon zich in mijn gedachten te vormen, een waarheid zo overweldigend dat ze me dreigde te verzwelgen. Dit was mijn zoon.
Maya vinden was niet makkelijk. Er was een team van privédetectives voor nodig en een week lang werd er onophoudelijk gezocht. Ze woonde in een klein, bescheiden appartement aan de andere kant van de stad, onder haar meisjesnaam. Toen ik op haar deur klopte, deed ze open en staarden we elkaar lange tijd zwijgend aan, vijf jaar van pijn, woede en onbeantwoorde vragen in de zware lucht tussen ons in.
‘Waarom?’ was alles wat ik eruit kreeg, mijn stem schor. ‘Waarom heb je het me niet verteld, Maya? Waarom liet je me geloven dat je zomaar was vertrokken?’
En toen kwam de hele afschuwelijke, hartverscheurende waarheid in een stortvloed van snikken naar buiten. Ze had me niet verlaten. Ze was weggejaagd. Toen ze mijn ouders vol vreugde vertelde dat ze zwanger was van hun eerste kleinkind, waren ze geschokt geweest. Een meisje uit een middenklassegezin, een meisje dat ze beschouwden als een geldwolf zonder afkomst, zou hun briljante zoon en zijn veelbelovende toekomst niet aan zich binden